Zinnig

(Eerste redactionele prijs schrijverspodium, verscheen in mijn bundel ‘Uit Zicht’)


Ze staat in de rij alsof ze op een wachtlijst staat, zo’n lijst
waarop je je tijd invult
met veel dingen niet begrijpen

Ze vraagt waarom het haar beurt nooit is, het niemand iets uitmaakt
dat ze een aanzwellend proces is, welk proces
mag ik zelf kiezen, op een lijst
lijkt dat nog van belang
in een rij
is iedere keuze een illusie

Al zwellend dienen zich steeds meer tegenliggers aan, inhalen
is nog onmogelijker dan toen alleen de inhoud het probleem was
de hakken van de vrouw voor ons worden zo onbegrijpelijk
als oorlog, ze bestudeert ze
en kan er niets van maken

Ze begrijpt niet waarom

de muren afbladderen
dat mens met die hakken straks
de laatste druppel zeep opmaakt, later
zal het over water gaan, in wonderbaarlijke vermenigvuldiging
gelooft ze allang niet meer. Een godvergeten raadsel
is het haar waarom ze uitgerekend
in de verkeerde rij staat

  'Er is maar één rij,' zeg ik

Maar ze staat op een wachtlijst
voor zinnige antwoorden

CoronaLiefde

De avond is een vermoeden waarvan morgen misschien iets te maken valt, de avond verdoezelt
het dolen, de nacht
maakt veilige lijstjes van ingrediënten als vrijheid, verlies
en jouw woede

Mijn ouders kenden oorlog, mijn grootouders twee, honger, vernietiging, angst, onze oorlog
is zacht; wij
kunnen in het gras liggen en niet van een bom
maar van een knuffel verliezen 

Iemand schreef dat angst schoonheid schaars maakt, woede
is een soort angst of andersom, het hangt af van
wie begon, er zijn boeken over

verandering, het hoopvolle nieuwe begin, onderverdeeld in clichés als
familierelaties, liefde - ook die zal verlopen - troost
waarvan je eigenlijk moet janken

Mijn leven is een en al hoopvol begin, zo begin ik elke dag met de hoop
dat jij niet op je tong bijt tijdens het eten; de garantie
is geen hoopvol begin maar een utopie, morgen

zal ik ons vermoeden, morgen
haal ik de woede onder je nagels vandaan

Dialoog met de tijd

Na mijn schuchter 'Goedemorgen,' stelt de tijd:
'Morgen, avond, middag, allemaal goed; begrenzen is menselijk, je mag mij U noemen,' hij tikt 'wat brengt je tot mij?'
'Ik wilde graag een stukje van U vrijmaken, U is kostbaar.'
'Vrijmaken is lastig, wat doe je daar?'
'Ik probeer iets van U af te breken, U zit nogal vast.'
'Aan het ruimtelijke ja, je gaf mij muren.'
'Dat was uit waardering, valt er iets op te blazen?'
'Je wil mij doorgronden? Denk je dat er verschil zal ontstaan ​​tussen wat je lospeutert en wat overblijft? Je zult me ​​moeten nemen, alleen in het niets los ik op, ga gerust je gang.'
'Heeft U een geslacht? Hoe brengt U zichzelf eigenlijk teweeg?'
'Ontspan, neem mij, ik heb genoeg van mijzelf in huis.'

'Waarom kan ik het niet, U is zo onbereikbaar.'
'Zuchten mag, ze doen het allemaal, ik maak er geen punt van. Het is het uitzicht op het onuitputtelijke.'
'U ontglipt mij nu al.'
'Het is je eigen schuld; uit liefde schonk ik mijn grenzeloosheid, maar jij gaf mij namen,
leerde me tellen.'

Tijdloos

En iets beitelde de tijd uit zodat er niet, zodat
iedereen niet, zodat er
tijdloos

Binnen uitgebeitelde tijd
kunnen we tijdloos

Kunnen we tijdloos naar drijvende algen staren, naar
het kant van de sterren en op toevallige dagen
met eindeloze armen
het slapeloze donker omhelzen, op toevallige dagen
huppelen we met verdwenen schildpadpoezen
de steile hellingen van onze omwegen af
in een beeldhouwwerk

verdwaalt niemand, in een beeldhouwwerk
wacht alles op elkaar

 

In deze dekenkist liggen
opgevouwen zinnen

Jaarlijks vis ik er een onbeschimmelde stapel uit die na wat knipplakknipwerk en een fraaie vormgeving in een bundel voor de liefhebber van mijn geschreven was verandert.